De Assyrische christenen van Hassana aan de voet van de berg Djudi in ZO Turkije verstonden en spraken het Koerdisch van de streek. Dat was normaal, de weefproducten van Hassana waren in trek in de Koerdische moslimdorpen. Maar de kloof van het geloof bleef diep. De Assyriërs van Hassana die nu in Mechelen wonen, halen herinneringen op. Koerden zijn niet te vertrouwen, zo heet het in de meeste van die verhalen. Soms volstond een Koerdensjaal om de kloof te overbruggen. Gastvrijheid boven alles. A. Thiry
Zicht op het Koerdenstadje Silopi in ZO Turkije - Foto uit 1971
Binyamin is een Assyriër van middelbare leeftijd. Hij woont met zijn groot gezin in de Mechelse binnenstad. We zitten in de woonkamer van zijn huis, er staat thee, fruit en gebak op de lage tafel en Binyamin vertelt. Hij is lang in Hassana gebleven, haast tot het einde toe, toen het Turkse leger het dorp in 1993 liet ontruimen. Binyamin heeft ervaren wat leven tussen de Koerden inhield. Hij heeft het over een voorval uit zijn jeugd, dat hem altijd is bijgebleven.
Op weg naar de markt in Silopi ontmoette de jonge Binyamin een paar Koerdische boeren. Hij begroette hen met het Assyrische shlama, vrede, en ze beantwoordden eerst zijn groet, maar toen beseften ze dat hij niet de islamitische begroeting salaam aleikum, vrede met u, had uitgesproken. Ze riepen hem terug en ze eisten dat hij, de jonge christenhond, hun eigen wedergroet aleikum salaam zou teruggeven. Tien keer! schreeuwden ze. Binyamin was alleen, hij moest gehoorzamen en tien keer herhalen: ik geef u uw salaam terug. Daarna scholden ze hem uit voor vervloekte fellah, ongelovige, en ze joegen hem weg.
Geen plezierige jeugherinnering. Binyamin grijnst. Het is lang geleden, zegt hij, maar dit, dit is veel later gebeurd, begin jaren negentig. Hij haalt een kefiye, de traditionele wit en zwart geruite Koerdische sjaal met franjes, te voorschijn en knoopt hem vast op zijn hoofd. Zijn huisgenoten, echtgenote en al grotere kinderern, lachen. Een echte Koerd! spotten ze. Dat was ook de bedoeling, zegt Binyamin. Hij vertelt wat hem destijds is overkomen.
Turks leger in opmars -omgeving Silopi Ze waren met z’n vieren, elk met zijn muilezel, op weg gegaan naar de vlakte om geitenwol op te kopen van Koerdische herders. Ze hadden voldoende geld meegenomen, maar ze vonden nergens kasjmierwol van goede kwaliteit en ze besloten naar Hassana terug te keren. De avond viel, het werd killer. Binyamin reed voorop en bij de ingang van een kloof bond hij zijn Koerdische sjaal om het hoofd. Achter de kloof lag een Koerdisch dorp. Ze beseften dat ze Hassana niet meer zouden bereiken voor de duisternis, ze stegen af bij een van de grotere huizen en vroegen onderdak voor de nacht. Dat kon men niet weigeren. Vreemdelingen moest men naar aloud gebruik goed ontvangen, want het waren gasten van God. In het huis waar ze verbleven, verzamelde zich een aantal mannen om met de gasten uit Hassana te praten. De sfeer was gemoedelijk en toen zei de gastheer dat hij iets moest bekennen. De Koerden van het dorp hadden vernomen dat er vier christenen onderweg waren en ze wilden hen beroven in de kloof. Toen ze al in hinderlaag lagen, zagen ze echter dat de eerste ruiter een Koerdische hoofddoek droeg. Dat moest een Koerd zijn die de anderen gidste, en daarom lieten ze het viertal ongehinderd voorbijrijden. Allah is groot, jullie hebben veel geluk gehad, zei de gastheer. Iedereen lachte.
Ik begrijp het niet helemaal, die Koerden wisten nu toch dat ook Binyamin uit dat christennest Hassana kwam. Waarom deden ze niet wat ze eerst van plan waren geweest? Ze kijken me verbouwereerd aan, Binyamin, het hele gezelschap: heel raar, mijn westerse hersenkronkel! Binyamin legt het geduldig uit. Je gasten beroven, dat kon toch helemaal niet. Hij en de andere drie Hasnaye hadden onderdak gekregen, ze waren ontvangen als gasten van God. Waar wij vandaan komen is gastvrijheid heilig, zegt Binyamin, ze gaat boven alles. Ik knik maar wat, terwijl Binyamin de Koerdensjaal opbergt. Hier heb je die niet meer nodig.
|