Christenen geloven in het teken van het kruis. Maar het ene kruis is het andere niet. Dat ondervond een Britse reiziger die midden negentiende eeuw het Hakkari gebergte bezocht in Koerdistan in het oosten van Turkije. Hij ontmoette Assyrische christenen en trotseerde de ergernis van hun patriarch. (ATH)
Mar Shimoen Rowil (1860-1903) - patriarch van de Berg-Assyriėrs De Britse geoloog en ontdekkingsreiziger William Francis Ainsworth ondernam in juni 1840 vanuit Mosoel, nu noordelijk Irak, een avontuurlijke exploratietocht naar het gebergte van Hakkari in ZO Turkije. Dat was in die tijd het thuisland van de Berg-Assyriërs, nestoriaanse christenen onder de leiding van hun patriarch. Ainsworth noemt hen chaldeeërs. Ze woonden in bergdorpen langs de kloof van de Zab-rivier en in nog minder toegankelijke zijvalleien. Het patriarchaat was al enkele eeuwen erfelijk binnen één dynastie en de opeenvolgende patriarchen droegen de titel Mar Shimoen. Ainsworth ontmoette Mar Shimoen in de omgeving van Julamerk, nu de stad Hakkari in het hart van het gebergte. Zijn gesprek met Mar Shimoen Auraham (1820-1860) duurde acht uur en Ainsworth berichtte er uitvoerig over in zijn reisverslag Travels and Researches in Asia Minor, Armenia and Chaldea (1842). Mar Shimoen luisterde naar zijn gast, een van de eerste Europeanen die in zijn woest bergland was doorgedrongen. En toen werd hij boos. Dat had te maken met een kruisbeeld, zoals blijkt uit volgend fragment uit Ainsworths boek.
Tijdens ons gesprek schonk de priester die met ons was meegekomen, de patriarch een koperen kruisbeeld dat in Rome was gemaakt. De patriarch nam het ter hand en nadat hij er een poosje naar had gekeken, zwaaide hij het heen en weer vlak voor het gezicht van de priester. Hij zei: ‘De afgoden van de heidenen zijn gemaakt van zilver en goud, ze zijn vervaardigd door mensenhanden. Ze hebben monden, maar ze spreken niet. Ze hebben ogen, maar ze zien niet. Ze hebben oren, maar ze horen niet. Hun monden ademen niet. Wie ze heeft gemaakt, is zoals zij, en net zo is eenieder die in hen gelooft.’ Hij ging zo door, terwijl hij het crucifix om en om draaide en ernaar keek en bleef herhalen: ‘Oh ongelovigen en heiligschenners!’
Nestoriaans kruis De priester, die erg bang werd toen hij de ergernis van de patriarch zag, zei om zich te verontschuldigen: ‘Heilige Vader, het is niet zo erg, het is slechts de afbeelding van de kruisiging van onze Heiland.’ Maar de patriarch antwoordde ‘dat Christus één keer had geleden en vervolgens in de glorie was opgenomen, dat Hij daarna nooit meer zou lijden of sterven.’ Doelend op het crucifix, vervolgde hij: ‘Zulke dingen moeten wel zijn gemaakt door joden, die genoegen scheppen in de voorstelling van het lijden van Jezus Christus, en niet door ware christenen. Die moeten zich verheugen, vermits Christus voor hun verlossing heeft geleden en is gestorven, en de dood heeft overwonnen.’ Daarna wierp hij het crucifix weg. We vernamen achteraf dat de priester dat ongelukkig gekozen geschenk had gekregen van een rooms-katholieke bisschop en dat hij het had aangenomen omdat hij het mooi vond en dacht dat er geen kwaad in schuilde. De patriarch vermoedde echter dat wij bij de zaak betrokken waren en dat we iets rooms-katholieks in de zin hadden. Punt en einde citaat.
Geen afbeeldingen in de eeuwenoude en bunkerachtige stenen kerken van de nestoriaanse Berg-Assyriërs. En zeker geen kruisbeelden. Voor hen was het lege nestoriaanse kruis met zijn vier breed uitlopende armen het teken van de overwinning. Katoleek kenden ze enkel als scheldwoord voor afgodendienaars, afvallige kromgelovigen en allerminst de ware christenbroeders. Die eretitel hielden ze voor zichzelf.
|