header image
Home arrow Homeland arrow Turkey arrow Armenian Genocide
De Gruwel van Aleppo PDF Print E-mail


EEN DUITSE OOGGETUIGE OVER DE ARMEENSE GENOCIDE
 
Zijn origineel verslag uit Aleppo in Nederlandse vertaling  


Tijdens de Eerste Wereldoorlog is Turkije de bondgenoot van Duitsland. Ottomaans Turkije strekt zich dan nog uit over een groot deel van het Midden-Oosten en o.a. Syrië en Irak maken er deel van uit. Het rijk wordt militaristisch bestuurd door het driemanschap Talaat Pasja, Enver Pasja en Djemal Pasja. Ze zijn op de voorgrond  getreden na de staatsgreep van de Jong Turken in 1908, waarbij sultan Abdoel-Hamid wordt uitgerangeerd. Na de eerste Turkse nederlagen in de oorlog beginnen in april 1915 de represailles tegen de Armeniërs en andere christelijke verraders op Turks grondgebied. Massale deportaties leiden tot wat de geschiedenis is ingegaan als de Armeense genocide. Een genocide die de regering van de huidige Turkse Republiek blijft ontkennen ondanks overvloedig historisch bewijsmateriaal. 

Martin Niepage is in 1915 leraar aan de Duitse Technische School in Aleppo. Die stad ligt in Syrië, dat in die tijd bij Turkije hoorde. Martin Niepage ziet met eigen ogen hoe de Armeense genocide zich voltrekt en schrijft zijn getuigenis neer. Het is het verslag van een ware volkerenmoord, het is de gruwel van Aleppo. 

Verschrikkelijk nieuws

Image
Martin Niepage
Toen ik in september 1915 na een verlof van drie maanden in Beiroet naar Aleppo terugkeerde, vernam ik met ontzetting dat een nieuwe fase was begonnen in de moordpartijen op de Armeniërs. Die waren veel gruwelijker dan de vorige slachtingen onder sultan Abdoel-Hamid. Ze waren erop gericht het ontwikkelde, bedrijvige en progressieve deel van de Armeense natie met wortel en tak uit te roeien en zijn bezittingen in Turkse handen te doen vallen.

Dat verschrikkelijke nieuws wilde ik eerst niet geloven. Er werd me verteld dat in verschillende wijken van Aleppo massa’s half verhongerde mensen lagen, de overlevenden van zogenaamde deportatiekonvooien. De vernietiging van de Armeense natie werd, zo vernam ik, gemaskeerd onder een dekmantel van militaire motieven. Die zouden het onvermijdelijk hebben gemaakt de Armeniërs te verdrijven uit hun geboorteplaatsen die ze al 2.500 jaar bewoonden, en er werd me ook verteld dat sommige Armeniërs zich schuldig hadden gemaakt aan spionage.        

Nadat ik informatie had ingewonnen over de feiten en zelf overal navraag had gedaan, kwam ik tot de conclusie dat al die beschuldigingen tegen de Armeniërs enkel waren gebaseerd op onbelangrijke Armeense provocaties. Ze waren aangegrepen als excuus om 10.000 onschuldigen te vermoorden voor één schuldige, om de wreedste schanddaden te begaan tegen vrouwen en kinderen en om een campagne van uithongering van de verdreven Armeniërs te ontketenen, met de bedoeling de hele Armeense natie uit te roeien.

Ik bezocht alle plekken in de stad waar Armeniërs uit de deportatiekonvooien waren achtergelaten. In vervallen hans of halteplaatsen voor karavanen trof ik een groot aantal doden aan. Velen waren reeds in staat van ontbinding en te midden van die lijken bevonden zich andere slachtoffers die op sterven na dood waren. Op andere binnenplaatsen zag ik zieke en uitgehongerde mensen die aan hun lot waren overgelaten. In de buurt van de Duitse Technische School, waar ik leraar van de hogere graad was, waren er vier van dergelijke hans met 700 tot 800 gedeporteerden die verhongerden. We moesten met onze leerlingen daar elke dag voorbijkomen en telkens zagen we door de open vensternissen die armzalige slachtoffers, uitgemergeld en in lompen gehuld. ’s Morgens moesten onze leerlingen in de smalle straten langs  tweewielige ossenkarren waarop acht tot tien verstijfde lichamen zonder kist of lijkkleed, hun armen en benen half uit de kar hangend, werden weggevoerd. 

Nadat ik een aantal dagen getuige was geweest van dat vreselijke schouwspel, achtte ik het mijn plicht volgend rapport op te stellen.

Image
Armeense vluchtelingen - Turkse kazerne Aleppo - eind 1918


In eer en geweten

Als leraars aan de Duitse Technische School in Aleppo achten we het onze plicht erop te wijzen dat ons opvoedkundige werk zijn morele basis en de achting van de plaatselijke bevolking zal verliezen als de Duitse regering niet bij machte is de onmenselijke wreedheid waarmee de vrouwen en kinderen van afgeslachte Armeniërs hier worden behandeld te doen stoppen.

Van konvooien die als ze vertrekken van de Armeense hoogvlakte tweeduizend tot drieduizend mannen, vrouwen en kinderen tellen, komen slechts tweehonderd tot driehonderd overlevenden hier aan. De mannen worden onderweg afgeslacht. Behalve de oude, de lelijke en de kinderen, zijn de vrouwen en meisjes misbruikt door Turkse soldaten en officieren en daarna weggevoerd naar Turkse en Koerdische dorpen, waar ze gedwongen werden zich tot de islam te bekeren. Wat er rest van de konvooien probeert men te doen omkomen van honger en dorst. Zelfs als ze rivieren oversteken, mogen de gedeporteerden hun dorst niet lessen. Als dagelijks voedselrantsoen krijgen ze enkel een beetje meel in hun handen gestrooid en dat likken ze dan gretig op, maar het enige resultaat is dat hun verhongering nog langer duurt. 

Tegenover de Duitse Technische School in Aleppo waar we lesgeven, liggen in een van de hans ongeveer vierhonderd uitgemergelde mensen. Dat is wat er rest van die konvooien. Onder hen zijn er een honderdtal kinderen, jongens en meisjes, vijf tot zeven jaar oud. Het merendeel van hen lijdt aan tyfus en bloeddiarree. Bij het betreden van de binnenplaats is het alsof men in een krankzinnig inferno belandt. Als men die ongelukkigen voedsel brengt, stelt men vast dat ze zijn vergeten wat eten is. Ze zijn zodanig verzwakt door maanden van uithongering, dat hun maag geen voedsel meer kan opnemen. Als men hun brood geeft, leggen ze dat onverschillig naast zich neer. Ze liggen daar enkel in dodelijke rust te wachten op het einde. 

Image
Armeense vrouw met kind tijdens deportatie
Hoe kunnen wij in een dergelijke omgeving als leraars Duitse sprookjes lezen met onze leerlingen, of het verhaal van de Barmhartige Samaritaan uit de Bijbel? Overal om hen heen, op de binnenplaatsen palend aan de Duitse Technische School, komen medemensen, hun landgenoten, langzaam om van de honger. In dergelijke omstandigheden verliest ons opvoedkundige werk elk moreel gezag en wordt het een aanfluiting van humanitair medeleven. En wat zal er worden van al dat armzalige volk dat met duizenden door Aleppo en omgeving naar de woestijn is gedreven en dat nu nog haast enkel uit vrouwen en kinderen bestaat? Ze worden van de ene plek naar de andere versleept. Duizenden slinken tot honderden en honderden tot kleine groepjes en zelfs die schamele resten worden opgejaagd tot de laatste is bezweken. Slechts dan hebben ze hun eindbestemming bereikt, dat zijn ‘de nieuwe verblijfplaatsen voor de Armeniërs’ waarover Turkse kranten het hebben. 

Ta’alim el aleman, de doctrine van de Duitsers – dat is de uitleg van de gewone Turk aan elkeen die vraagt naar de voortbrengers van dergelijke maatregelen. Ontwikkelde moslims zijn ervan overtuigd dat hoewel het Duitse volk zulke wreedheden  veroordeelt, de Duitse regering haar Turkse bondgenoot in de oorlog wil ontzien en geen stappen zal ondernemen om de gruwel te doen stoppen.

Menslievende moslims, Turken zowel als Arabieren, schudden afkeurend het hoofd en verbergen hun tranen niet als ze weer zo’n konvooi van gedeporteerde Armeniërs door de stad zien trekken en zien hoe Turkse soldaten met knuppels slaan op hoogzwangere vrouwen en op stervende mensen die zich niet meer kunnen voortslepen. Die moslims kunnen niet geloven dat hun regering dergelijke wreedheden heeft bevolen en ze achten de Duitsers verantwoordelijk voor de wandaden, want volgens hen zijn de Duitsers in oorlogstijd toch in alles de leermeesters van Turkije. Zelfs de molla’s in de moskeeën beweren dat de mishandeling en vernietiging van de Armeniërs is bevolen door Duitse officieren en niet door het hoogste Ottomaanse gezag.

De vreselijke dingen die hier nu al maandenlang openlijk plaatsvinden, zullen stellig in het Midden Oosten een schandvlek nalaten op het blazoen van Duitsland. Om hun geloof niet te verliezen in de Duitsers, die ze tot nu toe hebben gerespecteerd, verklaren vele ontwikkelde mohammedanen de situatie voor zichzelf als volgt: ‘De Duitse natie weet allicht niets af van de vreselijke slachtpartijen die vandaag de dag aan de gang zijn tegen de inheemse christenen in alle delen van Turkije. Hoe kunnen we, ons bewust van de Duitse liefde voor de waarheid, de artikels die we lezen in Duitse kranten anders verklaren? Daarin is er geen sprake van dat alles, er wordt enkel bericht dat sommige Armeniërs met recht en reden onder de krijgswet zijn terechtgesteld als spionnen en verraders.’ Anderen zeggen dan weer dat de handen van de Duitse regering misschien gebonden zijn door een of ander verdrag, of dat interventie momenteel misschien niet opportuun is.

Ik weet stellig dat de Duitse ambassade in Constantinopel door de Duitse consulaten in Turkije op de hoogte is gebracht van alles wat er is gebeurd. Maar vermits er tot nu toe helemaal niets is veranderd wat de systematische deportaties betreft, voel ik me in eer en geweten genoodzaakt dit rapport samen te stellen. 

Geen enkele verbetering

Toen ik dit rapport opstelde, werd de Duitse consul in Aleppo vertegenwoordigd door zijn collega uit Alexandretta (Iskenderun), consul Hoffmann. Consul Hoffmann deelde me mee dat de Duitse ambassade tot in de details was geïnformeerd over de gebeurtenissen in het binnenland door meerdere rapporten van de consulaten in Alexandretta, Aleppo en Mosoel. Hij vertelde me dat een verslag van wat ik met eigen ogen had gezien, nuttig kon zijn als aanvulling van die officiële rapporten en als gedetailleerde beschrijving. Hij zei dat hij mijn rapport via een betrouwbare instantie zou overmaken aan de ambassade in Constantinopel. 

Ik werkte een rapport uit op de gewenste wijze, met een nauwkeurige beschrijving van de toestand in de han tegenover onze school. Consul Hoffmann wilde er enkele foto’s aan toevoegen die hij zelf had genomen in de han. De foto’s toonden hopen lijken en kinderen die nog leefden en daar rondkropen. In zijn herziene vorm werd het rapport ondertekend door mijn collega Dr. Gräter, door Frau Marie Spiecker en door mezelf. Directeur Huber, schoolhoofd, onderschreef het rapport eveneens en voegde er het volgende aan toe: ‘Het rapport van mijn collega Dr. Niepage is geenszins overdreven. Gedurende weken hebben we hier moeten leven in een atmosfeer die vergiftigd is door ziekte en de stank van lijken. Enkel de hoop op een snelle verbetering stelt ons in staat door te gaan met ons werk.’  

Image
Uitgehongerde Armeense weeskinderen
Die verbetering is er niet gekomen. Ik dacht eraan mijn ontslag te geven als leraar hogere graad aan de Technische School. Het leek me zinloos en moreel niet te verantwoorden nog langer te functioneren als vertegenwoordiger van de Europese beschaving, met als taak een natie morele en intellectuele vorming bij te brengen, als je tegelijkertijd passief moest toekijken hoe de regering van dat land de eigen landgenoten van je leerlingen overleverde aan de vreselijke kwellingen van dood door uithongering. Mijn collega’s en schoolhoofd Huber brachten me van dat voornemen af. Ze wezen erop dat onze bestendigde aanwezigheid in het land zijn nut had, dat we ooggetuigen waren van wat er gebeurde. Die aanwezigheid, zo suggereerden ze, kon misschien als effect hebben dat de Turken zich menselijker gingen gedragen tegenover hun ongelukkige slachtoffers, al was het maar uit consideratie voor ons, Duitsers. Maar ik besef nu dat ik veel te lang een stille getuige van al die gruwel ben gebleven                  

Onze aanwezigheid bracht geen enkele verbetering en wat we konden doen betekende weinig. Onze moedige en energieke collega Frau Spiecker kocht zeep en alle Armeense vrouwen en kinderen die in onze buurt nog in leven waren – mannen waren er niet meer – werden gewassen en ontluisd. Frau Spiecker zette vrouwen aan het werk om soep te bereiden voor degenen die nog voedsel konden opnemen. Ik deelde elke avond gedurende zes weken thee en kaas en geweekt brood uit onder de stervende kinderen. Maar toen vlektyfus zich vanuit die knekelhuizen verspreidde over de stad, werden zes van ons aangetast en verplicht de noodhulp op te geven. Voor de gedeporteerden die naar Aleppo waren gekomen, kon geen enkele hulp meer baten. We konden hun doodsstrijd enkel een beetje verlichten.

Weerzinwekkende scènes

Wat we hier in Aleppo met eigen ogen zagen was in feite slechts de laatste episode van de grote tragedie die de genocide op de Armeniërs is geweest. Het was niet meer dan een korte fractie van het gruwelijke drama dat zich overal tegelijk afspeelde in alle andere provincies van Turkije. Veel meer schokkende feiten werden gemeld door de ingenieurs van de Bagdad Spoorweg toen ze terugkeerden van hun werk aan de spoorwegstrook in aanleg, of door Duitse reizigers die op hun tocht in contact waren gekomen met konvooien van Armeense gedeporteerden. Een aantal van die ooggetuigen had zulke weerzinwekkende scènes gezien, dat ze dagenlang geen eten konden verdragen.

Een van hen, de heer Greif uit Aleppo, maakte melding van lijken van verkrachte vrouwen die naakt lagen opgehoopt langs de spoorwegberm in Tell-Abiad en Ras-el-Ain. Een andere, de heer Spiecker uit Aleppo, had gezien hoe Turken Armeense mannen aan elkaar bonden, verscheidene salvo’s schroot uit jachtgeweren afvuurden in dat menselijke kluwen en lachend weggingen terwijl hun slachtoffers genadeloos traag het leven lieten in vreselijke stuiptrekkingen. Andere Armeense mannen werden met de handen op de rug gebonden van steile rotsen geworpen. Beneden stonden vrouwen die op de naar beneden getuimelde slachtoffers met messen inhakten tot ze dood waren. Van een inheemse protestantse priester, die twee jaar geleden mijn collega Gräter op doortocht in zijn dorp hartelijk had verwelkomd, had men met geweld al zijn vingernagels uitgetrokken.

De Duitse consul van Mosoel vertelde in mijn bijzin in de Duitse club in Aleppo dat hij op vele plaatsen van de weg van Mosoel naar Aleppo afgehakte kinderhanden had zien liggen. Het waren er onnoemelijk veel, hij zei dat je er de weg mee kon plaveien. In het Duitse hospitaal in Oerfa lag een klein meisje van wie de beide handen waren afgehakt. In een Arabisch dorp op de weg naar Aleppo zag de heer Holstein, de Duitse consul van Mosoel, ondiepe grafkuilen met pas begraven lijken van Armeniërs. De Arabieren van dat dorp vertelden hem dat ze die Armeniërs hadden gedood op bevel van de regering. Een van de dorpelingen beweerde trots dat hij er zelf acht had omgebracht.

Image
Turkse official toont brood aan Armeense slachtoffers

In vele huizen van christenen in Aleppo trof ik Armeense meisjes aan die daar verborgen zaten en door een gelukkig toeval aan de dood waren ontsnapt. Ze waren uitgeput neergestort en voor dood achtergelaten terwijl hun lotgenoten verder werden gedreven. In andere gevallen hadden Europeanen kans gezien de ongelukkige Armeense meisjes voor enkele marken los te kopen van de laatste van de Turkse soldaten die hen hadden verkracht. Al die meisjes vertoonden symptomen van krankzinnigheid, want vele van hen hadden moeten toekijken toen Turken hun ouders de keel afsneden. Ik ken er die maandenlang geen enkel woord hebben kunnen uitbrengen en tot op heden niet één enkele glimlach hebben getoond. Een veertienjarig Armeens meisje had onderdak gekregen bij de heer Krause, verantwoordelijk voor het depot van de Bagdad Spoorweg in Aleppo. Het meisje was op één nacht zo vaak misbruikt door Turkse soldaten dat ze haar verstand volledig had verloren. Ik zag haar buiten zinnen met koortsige lippen op haar kussen woelen en ik kon met moeite wat water door haar keel krijgen.

Een Duitser die ik ken, zag honderden christelijke boerenvrouwen die in de omgeving van Oerfa door Turkse soldaten werden verplicht zich volledig uit te kleden. Om de soldaten te vermaken moesten ze zich dagenlang naakt voortslepen door de woestijn bij een temperatuur van 40 graden, tot hun blote huid helemaal was verschroeid. Een andere getuige zag hoe een Turk een kind van de schoot van een Armeense moeder trok en het tegen een muur smakte.

Er zijn ergere gevallen dan de hier vermelde voorbeelden opgetekend in de talrijke rapporten die naar de Duitse ambassade in Constantinopel zijn verzonden vanuit de Duitse consulaten in Alexandretta, Aleppo en Mosoel. De consuls zijn van mening dat er tijdens de slachtpartijen van de laatste maanden tot dusver haast één miljoen Armeniërs zijn omgekomen. Zeker de helft van dat aantal zijn vrouwen en kinderen, die zijn vermoord of verhongerd.

Christenvervolging en volkerenmoord

Het geweten gebiedt deze gebeurtenissen bekend te maken. Hoewel de Turkse regering met de vernietiging van de Armeense natie misschien enkel oogmerken van interne politiek nastreeft, vertoont de manier waarop die politiek wordt uitgevoerd vele kenmerken van een algemene christenvervolging. Al die tienduizenden meisjes en vrouwen die naar Turkse harems zijn weggevoerd, en de massa’s kinderen die door de regering zijn bijeengebracht en verdeeld onder Turken en Koerden – ze zijn met z’n allen verloren voor het christendom en gedwongen de islam te aanvaarden. Het lelijke scheldwoord giaour of ongelovige klinkt nu eens te meer in Duitse oren. In Adana zag ik een grote groep Armeense weeskinderen, bewaakt door Turkse soldaten,  door de straten gaan. Hun ouders zijn afgeslacht en de kinderen moeten moslims worden. Overal zijn er ook gevallen van volwassen Armeniërs die hun leven konden redden door hun bereidheid zich tot de islam te bekeren.

Image
Mehmed Talaat Pasja
Turkse gezagsdragers brachten christenen er soms toe een petitie in te dienen om te mogen toetreden tot de moslimgemeenschap en antwoordden dan grootmoedig, om zand te strooien in de ogen van de Europeanen, dat religie een ernstige zaak is waarmee niet mag worden gesjoemeld. Die gezagsdragers zagen liever dat degenen die zo’n petitie indienden, werden omgebracht. Mannen als Talaat Bei en Enver Pasja zwakten vaak hun dankbetuigingen af voor Armeense prominenten die geschenken brachten, met de opmerking dat ze nog meer vereerd zouden zijn geweest als de Armeniërs die giften als mohammedanen hadden gegeven. Een journalist kreeg te horen van een van deze heren: ‘Natuurlijk straffen we ook vele onschuldige mensen, maar we moeten ons zelfs hoeden voor diegenen die op een dag schuldig zouden kunnen worden.’ Op dergelijke gronden rechtvaardigen Turkse staatslieden de grootschalige uitmoording van weerloze vrouwen en kinderen Een Duitse katholieke geestelijke berichtte dat Enver Pasja in het bijzijn van Monseigneur Dolci, de pauselijke gezant in Constantinopel, had verklaard dat hij geen rust zou kennen zo lang als er één enkele Armeniër in leven bleef.

Het objectief van de deportaties is de vernietiging van de hele Armeense natie. Dat blijkt eveneens uit het feit dat de Turkse regering elke bijstand van missionarissen, zusters en Europese ingezetenen op haar grondgebied afwijst en hun werk systematisch probeert stop te zetten. Een Zwitserse ingenieur moest voor het krijgsgerecht komen omdat hij in Anatolië brood had uitgedeeld aan uitgehongerde Armeense vrouwen en kinderen in een konvooi van gedeporteerden. De Turkse regering heeft zelfs niet geaarzeld over te gaan tot de deportatie van  Armeense leerlingen en leraars uit de Duitse scholen in Adana en Aleppo en van Armeense kinderen uit de Duitse weeshuizen, en dit ondanks al de inspanningen van de Duitse consuls en van de directies van de instellingen in kwestie. Bovendien heeft de Turkse regering het aanbod van de Amerikaanse regering verworpen om op haar kosten de Armeense gedeporteerden op Amerikaanse schepen over te brengen naar Amerika.

Wat onze Duitse consuls en vele buitenlandse ingezetenen hier denken over de uitmoording van de Armeniërs zal ooit bekend raken door hun rapporten. Ik kan niets zeggen over het oordeel van de Duitse legerofficieren in Turkije. In hun gezelschap merkte ik vaak een veelbetekenende stilte of een krampachtige poging van onderwerp te veranderen zodra een meevoelende en zelfstandig oordelende Duitser begon te spreken over de verschrikkelijke lijdensweg van de Armeniërs.

Toen veldmaarschalk Von der Goltz naar Bagdad reisde en de Eufraat moest oversteken bij Djerablus (Jarabulus), was daar een groot kampement van half verhongerde Armeense gedeporteerden. Ik vernam in Djerablus dat net voor de aankomst van de veldmaarschalk die ongelukkige lieden, zieken en stervenden inbegrepen, met de zweep een heel eind over de nabije heuvels werden weggejaagd. Toen Von der Goltz bij de oversteekplaats aankwam, was er niets meer te bespeuren van dat weerzinwekkende schouwspel. Maar toen ik met enkele collega’s korte tijd daarna diezelfde plek bezocht, vonden we er de lichamen van mannen, vrouwen en kinderen, en flarden van kleren en schedels en beenderen waarvan het vlees al gedeeltelijk was weggevreten door jakhalzen en roofvogels.

Turkse barbarij en Duitsland zwijgt 

Image
Turkse miltairen poseren met trofeeën
Als de Turken naar wordt beweerd echt zo hoog oplopen met ons als Duitsers, kan men er hen dan niet op wijzen hoezeer ze ons in opspraak brengen voor de hele beschaafde wereld, indien we als hun bondgenoten passief moeten blijven toekijken hoe onze medechristenen in Turkije met honderdduizenden worden afgeslacht, hun vrouwen en dochters verkracht, hun kinderen opgevoed als moslims? Kan de Turken niet duidelijk worden gemaakt dat hun barbaars gedrag ons zal worden aangerekend en dat wij Duitsers zullen worden beschuldigd van misdadige medeplichtigheid of van verachtelijke zwakheid als we onze ogen sluiten voor de vreselijke gruweldaden die deze oorlog heeft voortgebracht, en in stilte proberen voorbij te gaan aan feiten die reeds overal ter wereld berucht zijn?  

Als de Turken werkelijk zo intelligent zijn als wordt beweerd, is het dan onmogelijk hen ervan te overtuigen dat ze door de christelijke volkeren in Turkije uit te roeien de productieve krachten en de contactpersonen voor de Europese handel en de algemene beschaving vernietigen? Als de Turken zo vooruitziend zijn als wordt beweerd, kunnen ze dan blind blijven voor het gevaar dat als de beschaafde Europese landen kennis hebben genomen van wat er in Turkije tijdens de oorlog is gebeurd, ze zullen besluiten dat Turkije het recht heeft verspeeld zichzelf te besturen en voorgoed elk geloof in zijn tolerantie en vermogen tot beschaving heeft vernietigd? Zal de Duitse regering zich niet sterk maken voor wat het belang van Turkije het best kan dienen, als ze Turkije belet zichzelf moreel en economisch te ruïneren? 

Met dit rapport hoop ik gehoor te krijgen bij de Duitse regering langs de gevolmachtigde vertegenwoordigers van de Duitse natie in Turkije. Als de Rijksdag in zitting is, mogen deze zaken niet langer genegeerd worden, hoe pijnlijk ze ook zijn. Niets kan ons meer in schande brengen dan de oprichting in Constantinopel van een duur betaald paleis van de Turks-Duitse vriendschap, terwijl we niet eens in staat zijn onze medechristenen te beschermen tegen barbaarse gruwel die zelfs in de bloedbevlekte geschiedenis van Turkije zonder weerga is. Zou het niet veel beter zijn die ingezamelde fondsen te besteden aan het bouwen van weeshuizen voor de onschuldige slachtoffers van de Turkse wreedheden?

Na de vorige moordpartijen op de Armeniërs, in 1909 onder sultan Abdoel-Hamid, werd er een verzoeningsbanket gehouden in Adana. Daarop waren de leiders van de Armeense clerus en vooraanstaande Turkse gezagsdragers aanwezig. De Duitse consul Büge, die eveneens deelnam aan het banket, berichtte dat een Armeense geestelijke opstond en tijdens zijn speech zei: ‘Het is waar dat wij Armeniërs veel hebben verloren in deze dagen van massamoord, namelijk onze mannen, onze vrouwen, onze kinderen en onze bezittingen. Maar de Turken hebben nog meer verloren, u hebt uw eer verloren.’

Als we het afslachten van christenen blijven beschouwen als interne aangelegenheid van Turkije, dan moeten we onze hele Duitse cultuurpolitiek hier herzien. Dan moeten we ermee ophouden Duitse leraren naar Turkije te sturen en die leraren moeten ermee ophouden onze leerlingen in Turkije te onderrichten over Duitse dichters en filosofen, Duitse cultuur en Duitse idealen, om nog maar te zwijgen van Duitse christelijkheid.

Drie jaar geleden werd ik door Buitenlandse Zaken naar Aleppo gezonden als leraar van de hogere graad aan de Duitse Technische School. Het Pruisische Provinciale Schoolbestuur in Maagdenburg legde er bijzonder de nadruk op bij mijn vertrek dat ik het in mij gestelde vertrouwen waardig moest tonen bij het uitoefenen van die educatieve functie in Aleppo. Ik zou tekortschieten in mijn verplichtingen als officieel aangestelde vertegenwoordiger van de Duitse cultuur als ik zou zwijgen over de wreedheden waarvan ik getuige was, of als ik passief zou blijven toekijken terwijl de aan mij toevertrouwde leerlingen werden weggedreven om in de woestijn om te komen van honger en dorst.

Beschaving volgens de Jong Turken

Bij nader onderzoek van de motieven die de regering van de Jong Turken ertoe hebben gebracht deze vreselijke maatregelen tegen de Armeniërs af te kondigen en uit te voeren, zou men kunnen komen tot de volgende verklaring. De Jong Turk is geobsedeerd door het Europese ideaal van de nationale staat. Hij wil de niet-Turkse moslimvolkeren – Koerden, Perzen en Arabieren – verturken met administratieve methodes en door Turkse opvoeding, en hij versterkt dat door zich te beroepen op hun gemeenschappelijke belangen als mohammedanen. De christelijke naties – Armeniërs, Assyriërs en Grieken – verontrusten hem door hun cultureel en economisch overwicht en hij beschouwt hun religie als een hinderpaal om hen op vreedzame wijze te verturken. Ze moeten daarom worden geëlimineerd of met geweld tot de islam worden bekeerd. De turken beseffen niet dat ze op die manier de tak doorzagen waarop ze zelf zitten. Wie zal Turkije vooruitgang brengen zonder Grieken, Armeniërs en Assyriërs, die meer dan een kwart van de bevolking uitmaken?

Image
Armeense prominenten opgehangen in Istanbul - lente 1915

De Turken, de minst begaafden van alle volkeren in Turkije, vormen slechts een minderheid van de bevolking en in beschaving zijn ze veruit de minderen, zelfs ten opzichte van de Arabieren. Waar is er enig spoor van Turkse handel, vakmanschap, industrie, kunst en wetenschap? Zelfs hun wetgeving, hun godsdienst en hun taal in haar literaire vorm zijn ontleend aan de door hen onderworpen Arabieren. Wij leraars die al jaren lesgeven aan Grieken, Armeniërs, Arabieren, Turken en Joden in Duitse scholen in Turkije, kunnen enkel bevestigen dat de Turken de meest onwillige en de minst begaafde zijn van al onze leerlingen. Als een Turk dan toch iets bereikt, dan mag men er in negen van de tien gevallen zeker van zijn dat men te maken heeft met een Circassiër, een Albanees of een Turk van Bulgaarse origine. Vanuit mijn eigen ervaring kan ik enkel voorspellen dat een Turks nooit iets zal verwezenlijken op het gebied van handel, industrie of wetenschap.

Duitse kranten hebben het nu over Turkse honger naar educatie en hoe ze gretig staan te dringen om Duits te leren. Er zijn zelfs berichten over het opstarten in Turkije van taalcursussen voor volwassenen. Die zijn inderdaad opgestart, maar met welk resultaat? Men heeft het over een taalcursus aan een Technische School, die is opgestart met twaalf Turkse leraars als leerlingen. De auteur van dat verhaal vergeet er echter aan toe te voegen dat na vier lessen slechts zes leerlingen komen opdagen, na zes lessen vier en na zeven lessen nog drie, met als gevolg dat na acht lessen de cursus door de luiheid van de leerlingen beëindigd werd nog voordat hij goed en wel was begonnen. Als de leerlingen Armeniërs waren geweest, zouden ze het hebben volgehouden tot het eind van het schooljaar. Ze zouden geduldig hebben gestudeerd en een goede kennis van het Duits hebben verworven. 

Schande over Duitsland  

Wat is de plicht van Duitsland en die van elke beschaafde christelijke natie tegenover de Armeense massamoorden? We moeten alles in het werk stellen om het half miljoen uitgehongerde Armeense vrouwen en kinderen die vandaag nog in leven zijn in Turkije, te redden van een lotsbestemming die de hele geciviliseerde wereld te schande zou maken. De honderdduizenden gedeporteerde vrouwen en kinderen die zijn achtergelaten aan de rand van de Mesopotamische woestijn en langs de wegen daarheen, kunnen hun ellendig bestaan nog slechts een korte tijd rekken. Hoe lang kunnen mensen in leven blijven als ze kraankorrels uit paardenmest moeten peuteren en voor de rest gras moeten eten? Maanden van ondervoeding en wijdverspreide bloeddiarree hebben nu al grote aantallen zodanig verzwakt, dat geen enkele hulp meer kan baten.

In Konya zijn nog enkele duizenden Armeniërs in leven. Het zijn ontwikkelde mensen uit Constantinopel, die het als artsen, schrijvers en handelaars goed hadden voor hun deportatie, en deze mensen kunnen worden geholpen. Bovendien verkeren ongeveer 1.500 Armeniërs – mannen, vrouwen en kinderen, grootmoeders en jonge kinderen inbegrepen – in redelijke gezondheid. Het zijn degenen die nog aan het werk zijn aan het traject van de Bagdad Spoorweg tussen Eiran en Entilli, bij de grote tunnel. Ze bikken stenen en scheppen aarde op. Tot nu toe wordt er voor hen gezorgd door de heer Morf, ingenieur-hoofdopziener van de Bagdad Spoorlijn. Maar de Turkse regering heeft hun namen net zo goed geregistreerd en als hun werk binnen twee of drie maanden ten einde is en men hen niet meer nodig heeft, zullen ze ‘nieuwe huizen krijgen toegewezen.’ Dat betekent dat de mannen zullen worden afgevoerd en afgeslacht, dat de mooie vrouwen en meisjes in harems zullen belanden en dat de rest zonder voedsel en tot het bittere einde door de woestijn zal worden gejaagd.

De Armeense natie mag met recht en reden een beroep doen op Duitse bescherming. Toen er enkele jaren geleden moordpartijen op Armeniërs dreigden uit te breken in Cilicië, verscheen een Duits oorlogsschip voor de havenstad Mersin. De kapitein bracht een bezoek aan de Armeense katholikos in Adana en verzekerde hem dat slachtpartijen zoals die onder het bewind van sultan Abdoel-Hamid niet zouden voorkomen zolang als Duitsland enige invloed kon laten gelden in Turkije. De Duitse ambassadeur Von Wangenheim gaf dezelfde garantie aan de Armeense patriarch en aan de president van de Armeense nationale raad tijdens een onderhoud in april jongstleden. 

Image
Armeense wees tijdens genocide
Nog afgezien van onze plicht als christenen hebben wij Duitsers de bijzondere taak de volledige uitroeiing van het half miljoen Armeniërs dat nog in leven is te verhinderen. Wij zijn de bondgenoten van Turkije en nu de Fransen, de Britten en de Russen hier zijn uitgeschakeld, zijn wij de enige buitenlanders die nog iets te zeggen hebben in de interne aangelegenheden van Turkije. De leugens van onze vijanden in het buitenland, die beweren dat de moordpartijen zijn georganiseerd door Duitse consuls, kunnen we misschien verontwaardigd weerleggen. Maar we zullen niet in staat zijn de vaste overtuiging van de Turkse bevolking dat het afslachten van de Armeniërs door Duitsland is bevolen te ontkrachten, tenzij er eindelijk krachtig actie wordt ondernomen door Duitse diplomaten en officieren. Zelfs als we onszelf van elke blaam konden zuiveren, behalve van het verwijt dat terughoudendheid en zwakte in het omgaan met onze Turkse bondgenoot ons had belet een half miljoen vrouwen en kinderen te redden van moord en hongerdood, dan nog zou het beeld van Duitsland in de spiegel van de geschiedenis voor altijd afschuwelijk verminkt zijn.

Het is volkomen onjuist te veronderstellen dat de Turkse regering uit zichzelf zal ophouden met het uitmoorden van vrouwen en kinderen. Dat is enkel mogelijk als de Duitse regering zeer krachtige druk gaat uitoefenen. Net voor mijn vertrek uit Aleppo in mei 1916 zijn de naar schatting 20.000 gedeporteerde Armeense vrouwen en kinderen die waren samengedreven in Ras-el-Din aan de Bagdad Spoorweg, tot de laatste toe afgeslacht. 

Epiloog

Martin Niepage zendt in september 1915 zijn ooggetuigenverslag van de gruwelen in Aleppo naar de Duitse ambassade in Istanbul. Hij verlaat Aleppo en de Duitse Technische School aldaar in mei 1916 en vertrekt naar Duitsland. Die terugreis is niets te vroeg. Dat blijkt uit volgend bericht van de Duitse consul Rössler in Aleppo aan de Duitse rijkskanselier Hollweg (11.11.1916): ‘Op 25 september heeft Djemal Pasja me meegedeeld dat hij van plan is de heren Niepage en Gräter, beiden tot juni van dit jaar werkzaam als leraars aan de Duitse Technische School in Aleppo, door het krijgsgerecht te laten veroordelen wegens publieke verklaringen over de Armeense aangelegenheid. De laatste dagen is er herhaaldelijk politie naar de school gekomen om onderzoek naar hen te doen. Klaarblijkelijk wordt de zaak zeer ernstig genomen.’ 

Image
Niepages verslag in het Engels
Niepage is niet naar Aleppo teruggekeerd. Op 15 januari 1916 is de Duitse Rijksdag in zitting tot het besluit gekomen dat er in Turkije geen massamoord op de Armeniërs heeft plaatsgevonden. Martin Niepage en zijn Zwitserse collega Gräter richten nog in juli 1916 een verzoekschrift aan de Duitse rijkskanselier Hollweg waarin ze vragen of het toch niet mogelijk is de 1.500 Armeense mannen, vrouwen en kinderen die werken aan dat traject van de Bagdad Spoorweg en die al vermeld worden in het rapport van Niepage, van de ondergang te redden. Of dat ook is gebeurd valt te betwijfelen. Tijdens een verhoor in Duitsland begin 1917 in verband met  zijn bemoeienissen met het lot van de Armeniërs in Turkije wordt Martin Niepage bestempeld als ‘een idealist die geen oog heeft heeft voor de realiteit en alles wat hij wenselijk en noodzakelijk acht, als te verwezenlijken beschouwt.’ 


De onverbloemde waarheid is langs een omweg aan het licht gekomen. Het volledige rapport van Niepage is reeds in november 1916 in Engelse vertaling verschenen met als titel The Horrors of Aleppo (The New York Times – Current History Vol 5). Djemal Pasja wordt in 1922 in Tbilisi, Georgië, door Armeense activisten vermoord als wraak voor de genocide. Talaat Pasja heeft in 1921 in Berlijn hetzelfde lot ondergaan. Enver Pasja sneuvelt in 1922 in het Centraal Aziatische Tadzjikistan  als islamitische partizanenleider in een gevecht met de Russische bolsjewieken. Over de verdere levensloop van Martin Niepage is weinig bekend. Dat hoeft ook niet, hij heeft de gruwel van Aleppo bewaard voor de geschiedenis.    (ATH)