header image
Home arrow Homeland arrow Turkey arrow Tur Abdin arrow Tavernier in Tur Abdin
De vissen van Abraham PDF Print E-mail

Dwars door Oost-Turkije in 1644

De vader van Jean Baptiste Tavernier was een protestantse vluchteling uit Antwerpen. Die had zich in Parijs gevestigd als ontwerper van geografische kaarten. Met een dergelijke achtergrond was het niet verwonderlijk dat de jonge Jean Baptiste zich aangetrokken voelde tot reizen. In 1644 ging hij met een karavaan op weg door Turkije. Hij vond er mohammedanen, christenen en wijn.   August Thiry 

Image
Jean Baptiste Tavernier
Jean Baptiste Tavernier (1605-1689) maakt zes grote reizen naar het oosten. In Indië komt hij in het bezit van een blauwe diamant, de hoeksteen van zijn fortuin. Op latere leeftijd wordt hij een internationaal bekende juwelier en diamanthandelaar. De Franse Zonnekoning Louis XIV koopt de blauwe diamant aan voor de kroonjuwelen en Tavernier krijgt de titel van baron. Zijn zevende reis, naar Rusland, wordt hem fataal. Hij overlijdt in Moskou. Het verhaal van zijn reizen heeft hij zelf neergeschreven in Les six voyages de Jean Baptiste Tavernier en Turquie en Perse et aux Indes. Wat volgt is een terugblik op Oost-Turkije in het midden van de 17de eeuw. In het spoor van een diamantair met Antwerpse roots.


 

Eind 1643 reist Tavernier naar de Levant, het Midden-Oosten, en in het Syrische Aleppo sluit hij zich aan bij een karavaan die in de vroege lente van 1644 op weg gaat. Tavernier steekt de Eufraat over en komt aan in de stad Oerfa, die hij ‘de hoofdstad van Mesopotamië’ noemt.
   Oerfa is het oude Edessa, de plek waar Abraham heeft verbleven. Tavernier vermeldt de ruïnes van het kasteel van Abagarus en tekent de christelijke overlevering over die legendarische koning op. Abagarus – Abgar de Zwarte – liet het portret van Christus maken en volgens Tavernier staat er in de Armeense kronieken dat de Armeniërs zich onder zijn bewind lieten dopen door de apostel die Christus na zijn verrijzenis naar Abagarus had gezonden. In de ruïnes van het kasteel ziet Tavernier een grote zaal met kamers en resten van mozaïekdecoratie.
   Abgars winterpaleis stond op de top van het rotsplateau met de citadel. De klim naar boven is de moeite ruimschoots waard. Ik krijg een schitterend uitzicht over Oerfa en ontdek een inscriptie in Oud Aramees op een van de twee Corinthische zuilen, de laatste getuigen uit de vroegchristelijke tijd.
   Armeniërs zijn er in het huidige Oerfa niet meer te vinden. Die bevolkingsgroep werd tijdens de Eerste Wereldoorlog op bevel van de Turkse overheid gedeporteerd. In de nauwe straatjes tegenover de bazaar beneden liggen nog enkele Armeense herenhuizen verdoken. Het mooiste is het Sanliurfa Valiligi Konuk Evi. Dat ‘gastenverblijf’ is een hotel met binnentuin, galerijen en zes suites van topklasse. Beleef oosters verleden in een Ottomaans huis uit de 19de eeuw, vermeldt de folder aan de receptie. Van Armeniërs is nergens sprake.

Image
Oerfa - de vijver van Abraham
In islamitisch Oerfa bezichtigt Tavernier ‘de grote fontein die op een vijver lijkt’ en die gevoed wordt door de bron onder de nabijgelegen hoofdmoskee, gebouwd ter ere van Abraham. Plaatselijke christenen beweren dat Abraham in de grot aan de moskee neerknielde om te bidden alvorens zijn zoon te offeren; onder zijn knieën ontsprong toen bronwater dat de vijver voedde. Die zit vol vis. Bezoekers werpen de vissen brood toe en niemand durft hen aan te raken. ‘De Turken vereren die vissen, die ze de vissen van Abraham noemen,’ schrijft Tavernier. Hij kan als christen de grot met de heilige bron slechts met moeite betreden. Hij moet op blote voeten lopen en zijn nieuwsgierigheid kost geld: zes piasters.
   Ik heb het makkelijker, ik schuif gewoon aan in de rij voor de grot. Daarbinnen is het bloedheet, het stinkt er naar zweet en er is zo goed als niets te zien. Buiten, onder de bomen in het park bij het heiligdom, is het weldadig koel. Turkse families met kinderen slenteren langs de karperbekkens en voeden de vissen. Uit gecharterde bussen komen nieuwe pelgrims opdagen.Vaak Arabische vrouwen in chador – zwarte bundels die uitzwermen over het bedevaartsoord. En vervolgens over de bazaar.
   De uitgestrekte bazaar van Oerfa met zijn binnenpleintjes, theetuinen en lawaaierige drukte is beroemd in heel Oost-Turkije. Dat was al zo in de tijd van Taverniers bezoek. Hij vindt er leder met een gele glans en er is goede wijn te krijgen. Dat laatste zal nu zeker moeilijker lukken. Tavernier vermeldt ook de oude stadswallen, en binnen de muren ziet hij overal vervallen huizen en lege plekken. Eerder een woestenij dan een echte stad, zo schrijft hij. Wat dat betreft is Sanliurfa, zoals de veel grotere moderne stad nu officieel heet, er duidelijk op vooruitgegaan. 

Bij oosterse christenen
 
De karavaan trekt verder oostwaarts naar Mardin. Onderweg vinden ze logement bij  nestoriaanse christenen. De gastheer van Tavernier toont hem de dorpskerk. Een povere bedoening: het altaar bestaat uit twee planken op houten palen. Na de eredienst laat de priester niets van waarde achter in de kerk, ‘omdat de eerste de beste Turk die bij slecht weer daar voorbijkomt, de kerkdeur openbreekt, zijn paarden naar binnen jaagt, het altaar verbrandt en alles meeneemt wat hij vindt.’ Tavernier ontmoet de bisschop van Mardin die het dorp komt bezoeken en vertelt dat de Franken lange tijd hebben geheerst over de streek. Het is een vruchtbare vlakte, schrijft Tavernier, ‘maar de tirannie van de Turken en de strooptochten van de Arabieren storten de arme christenen in de diepste ellende.’ De bisschop nodigt hem uit voor een karig maal. Gelukkig is er wijn te krijgen bij andere christenen in de buurt.
   In een volgend dorp bij Mardin waren ooit drie kloosters. Tavernier verneemt dat de Turken twee ervan hebben verwoest en van het derde een moskee hebben gemaakt. De dorpspriesters tonen hem kostbare bijbels. Eén ervan is haast duizend jaar oud en na de eredienst verbergen de priesters de heilige boeken in een koffer onder de grond. Tavernier is protestant én commerçant. Hij wil tweehonderd piasters neertellen voor het oudste exemplaar, maar de priesters slaan zijn aanbod af.
   Over Mardin zelf weet Tavernier erg weinig te melden: het is een ommuurde stad op een berg. Wat ook vandaag elke reiziger makkelijk vanuit de verte kan waarnemen.

Image
Saffraanklooster bij Mardin
Diep verscholen in de rotsheuvels aan de oostkant van het huidige Mardin ligt de kloostervesting Deiralzafaran. Het is een kolossaal bouwwerk in okerkleurige natuursteen. Vandaar ook de naam: Saffraanklooster. Hier was het patriarchaat van de Syrisch-Orthodoxe Kerk gevestigd; nu is het de residentie van de metropoliet. Ik word er rondgeleid door zijn secretaris, Yusuf Begtas.

‘Er zijn geen christelijke dorpen meer in de streek van Mardin,’ zegt Yusuf. ‘Onze mensen zijn vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw uitgeweken naar Europa.’ Wat zochten ze daar? ‘Werk en een beter leven,’ zegt Yusuf. ‘In Oost-Turkije zitten de laatste christenen tussen twee vuren: de Turkse militairen en de Koerden. En van de overheid valt niet veel te verwachten, want Ankara is ver en Istanbul nog verder.’ Van de 17de-eeuwse reiziger Tavernier heeft Yusuf nooit gehoord. Maar Antwerpen kent hij wel. Daar woont nu een aantal christelijke emigranten uit de streek van Mardin. Met Kerstmis is Yusuf hen al meermaals gaan bezoeken. ‘Antwerpen is een mooie stad, ik word er altijd goed ontvangen.’
   De wereld is klein, ondanks alles. Dat blijkt ook uit de Turkse dagjesmensen en de buitenlandse toeristen die in touringcars Deiralzafaran aandoen voor een kort bezoek. Na de rondleiding kunnen ze terecht in het nieuwgebouwde theehuis met terras bij de buitenpoort van het klooster. ‘Het kan hier heet zijn,’ zegt Yusuf, ‘en christenen zowel als moslims – iedereen heeft dorst.’ Frisdrank is er te krijgen, wijn niet. ‘Geen alcohol,’ lacht Yusuf, ‘er zijn grenzen.’

Oud Nisibis

Image
Nisibis - Mor Yakub crypte
Taverniers karavaan trekt verder in zuidoostelijke richting naar Nisibis, het huidige Nusaybin aan de Turks-Syrische grens. Onze reiziger is teleurgesteld: Nisibis, ooit een vermaard vroegchristelijk centrum, is een groot dorp geworden. De karavaan bivakkeert er op het kerkhof bij de Armeense kerk. De volgende dag vertelt de bisschop hoe de Moren die de stad lang geleden kwamen belegeren, verdreven werden door zwermen vliegen en muggen die hen ’s nachts bestookten. Hij toont Tavernier ook de crypte met het graf van de Heilige Jakob, bisschop van Nisibis in de 4de eeuw en leermeester van kerkvader Efrem.
   Dat graf van Mor Yakub, zoals oosterse christenen de heilige noemen, bevindt zich tot op de huidige dag in de Syrisch-orthodoxe kerk van Mor Yakub in een achteraf gelegen buurt van de hete en stoffige grensplaats Nusaybin. De jonge orthodoxe bewaker die het poortje in de hoge buitenmuur rond de site voor me opent, probeert duidelijk te maken dat er onlangs opgravingen zijn gebeurd op het terrein met de vroegchristelijke kerk  Wie die bekostigd heeft, kan hij niet zeggen. Hij leidt me naar de donkere crypte. De bultige uiteinden van de stenen sarcofaag zijn gladgeschuurd onder de aanrakingen van de gelovigen die Mor Yakub hier vele eeuwen lang zijn komen vereren. Good place, very holy, knikt mijn gids. Dat wil ik best geloven. 

Bruut volk

Image
Hakkarigebergte - Koerdistan
De route van Tavernier loopt verder door het zuidoosten van Turkije en gaat dan noordwaarts naar de bergen van Hakkari. Dat is het land van de Koerden. In het stadje Cizre aan de Tigris treft hij een groot aantal kooplui aan die tabak komen opkopen, en walnoten voor het kleuren van textiel.
   Die tijd is voorbij. Over de hoofdweg die nu vanuit Nusaybin langs de Syrische grens naar Cizre loopt, rijden hele colonnes tankwagens af en aan. Transport – of smokkel – van olie uit Noord-Irak is de nieuwe winstgevende bedrijvigheid in dit Koerdisch grensland. Nog voor Cizre vind ik een controlepost van het Turkse leger op mijn weg. Verderop wordt het link, zegt de officier, en de Koerdische bergen, dat gaat helemaal niet. Zijn Engels is kort en duidelijk: All bad – bad road, bad people!
   In de tijd van Tavernier is het niet veel beter. Koerdistan is opgedeeld in stammen en elke clan heeft vetes uit te vechten met de naburige clan. Hij ziet het zo: ‘De woningen zijn zo ver van elkaar verwijderd als een musketgeweer kan schieten.’ Er zijn kleine wijngaarden, maar wijn leveren die niet op: men laat de druiven drogen.
   De Koerdische stamhoofden beheersen de bergpassen, ze zitten daar goed verschanst en ze vrezen geen enkele aanval. Tavernier schrijft: ‘Koerden zijn doorgaans bruut volk. Het zijn mohammedanen, maar er zijn onder hen weinig molla’s of mannen van de wet om hen te onderrichten.’ En verder: ‘Kooplieden wagen zich daar zelden, ze vrezen slecht behandeld te worden door de stamhoofden die heel dat gebied overheersen.’
   Dat deel van Taverniers reisverslag vertoont witte vlekken, het is allicht van horen zeggen. Ik kan het de 17de-eeuwse reiziger van Antwerpse origine moeilijk kwalijk nemen. Hij trok in de lente van 1644 door de vlakte van Mesopotamië. Hij bezocht de oosterse christenen, hij beschreef hoe ze leefden en proefde van hun wijn. In de bergen van Koerdistan had hij minder te zoeken. Daar was nergens wijn te vinden.
                                                                                                                                                         

Het werk Les six voyages de Jean Baptiste Tavernier verscheen in Parijs in 1676. Het wordt bewaard in de Leuvense universitaire bibliotheek op het Ladeuzeplein.